Hoe zij keken
- Vera Boertien
- 19 jul 2024
- 6 minuten om te lezen
Bijgewerkt op: 13 nov 2024
Ik schuif mijn armen door de hengsels van mijn rugzak en hijs ‘m op m’n rug terwijl ik ga staan. Er zit een platgedrukt vierkant in het gras van waar mijn tent heeft gestaan en tussen de bomen door glooit de zonsopkomst. Vandaag staat er een korte hike van zeven kilometer op de planning, met het huis van mijn ouders als eindbestemming. Na een korte check – dubbel gestrikte veters, gespen van m’n tas om m’n borst en middel, hengsels goed afgesteld – begin ik aan m’n wandeling.
Al gauw heb ik een fijn ritme gevonden. Pas voor pas wandel ik over de bospaden. Het is vroeg, maar de natuur is al wakker. De merels en de mussen fluiten, een bonte specht drilt zijn snavel in de bast van een boom en in het gewas op de grond klinkt af en toe geritsel. Het liefst zou ik mijn ogen willen sluiten zodat ik de geluiden ten volste in me op kan nemen, maar ik moet opletten op waar ik mijn voeten plaats. Met af en toe een tak over het pad, is het duidelijk dat dit niet het bospaadje is waar baasjes ’s ochtends hun honden uitlaten.
Na een kilometer of vier kom ik aan in de stad van m’n ouders. Vanuit het bos stap ik zo een luxe villawijk in. Mijn ouders wonen in de wijk hiernaast, wat ook geen verkeerde plek is om te wonen met mooie vrijstaande huizen, maar villa’s als deze blijven buiten bereik voor ze. Mij doet die luxe niet zoveel. Deze villa’s zijn waar veel mensen naar streven: een groot huis met een inrichting dat zo in VT wonen kan, een prachtige, strak aangelegde tuin, vlakbij de natuur met de binnenstad op steenworp afstand. Ik word er niet warm van, de gedachte benauwt me alleen. Nee, liever woon ik in een tiny house midden in het bos – en dan het liefst zoals in Noorwegen of Zweden waar het eerste gehucht dertig kilometer verderop is – met een moestuin en dat ik dan volledig zelfvoorzienend ben. Ik glimlach bij het idee.
De straten in de wijk zijn leeg. Het is dan ook nog maar 8 uur op een zondagochtend. Ik loop verder langs de luxe huizen en wanneer de tuinen wat kleiner worden, werp ik een blik naar binnen bij een woning met veel glas. Het heeft me altijd gefascineerd hoe anderen wonen, met name mensen uit een ander sociaal milieu als ik. Zijn ze echt gelukkig in hun grote huizen, of doen ze alleen maar alsof? Wanneer ik de bewoners voor de ramen zie staan, voel ik me betrapt. Ik loop gauw verder.
De bebouwing wordt dichter, de tuinen kleiner. Inmiddels zijn de natuurgeluiden weggestorven, maar blijft de stad angstvallig stil. Geen brommende auto’s, voorbijrazende fietsers of blaffende honden. Omdat het zondagochtend is, denk ik er niet te veel van. Toch voelt het alsof iets niet klopt. Zo’n gevoel alsof je het huis uit bent gegaan en niet zeker weet of je de deur wel op slot hebt gedaan. Ik gluur weer naar binnen bij een huis en weer staan de bewoners voor het raam. Ik houd mijn pas in en kijk. Mijn hand gaat de lucht in als een begroeting, maar ik krijg geen reactie. Ze blijven me aanstaren met een holle blik in hun ogen. Ik bekijk mezelf – zit ik helemaal onder de modder? – maar wanneer ik niets vreemds zie, besluit ik om door te lopen.
Bij het volgende huis word ik ook aangestaard. En bij dat daarna ook. Ik kijk achter me om te zien of ik word gevolgd, maar ik ben de enige hier op straat. Waarom kijkt iedereen me aan? Ik zie er niet raar uit – afgezien van mijn gigantische rugzak terwijl ik zelf maar één meter zestig ben. Maar dat zou niet de reden moeten zijn om mij zo aan te staren. Bovendien is dit ook de route van een lange afstandswandeling, dus hikers zouden ze wel vaker tegen moeten komen. Is er dan misschien een dreiging en is het luchtalarm afgegaan? Dan had ik dat toch wel gehoord moeten hebben? Ik check mijn telefoon. Geen NL-alert. Nee, het moet iets anders zijn.
Bij nagenoeg elk huis word ik aangestaard. De mensen staan altijd binnen – nooit buiten – en hebben stuk voor stuk een glazige blik in hun ogen. Alsof de binnenkant van hun hoofden geen zenders meer heeft en alleen maar op sneeuwbeeld staat. Toch heb ik het gevoel dat ik degene ben die de situatie niet scherp ziet. Er moet iets aan de hand zijn. Ik besluit door iemands raam naar binnen te kijken. De bewoner blijft onbewogen staan, dus ik kijk langs hem heen naar binnen. Ik zie een doorsnee woonkamer. Op de salontafel staan nog lege glazen en bakjes, vermoedelijk van gisteravond. De tv staat ook aan, maar hetzelfde fragment van drie seconden wordt telkens herhaald. Het is het gezicht van een soort goochelaar, met een hoge paarse hoed op. Vanonder zijn hoed komt vettig, halflang zwart haar en hij heeft een dunne zwarte snor. Hij knipoogt – onophoudelijk – naar de camera en trekt daarbij zijn lip iets op, waardoor zijn gouden tand zichtbaar wordt. Er loopt een rilling over m’n rug en dus loop ik gauw verder – nog drie straten voordat ik bij mijn ouders ben.
Ik probeer de starende blikken te negeren. Mijn hoofd wil ontsnappen naar de fantastische hike die ik de afgelopen drie dagen heb gemaakt, maar de blikken eisen mijn aandacht op. Mijn angstige gevoelens beginnen om te slaan in een stille woede. Waarom staren ze in godsnaam naar me? Ik loop naar een van de huizen waar een man en een vrouw naar me staan te staren en ik tik drie keer vlug op het raam. “Hallo?” roep ik, hopend dat mijn stem naar binnendringt. “Waar kijken jullie naar? Valt er iets te zien of zo?” Ik zet gauw een stap achteruit wanneer de mensen beginnen te bewegen. Ze knikken zo hard dat ik haast denk dat hun hoofden eraf zullen vallen. Dan gaan tegelijkertijd hun linkerarmen omhoog, alsof ze het hebben geoefend – nee, alsof ze zo zijn geprogrammeerd. Ze wijzen naar hun tv en weer zie ik de vreemde goochelaar. Ik rol met m’n ogen en loop verder.
Dat mensen zo geobsedeerd kunnen zijn door een apparaat, zal ik nooit begrijpen. Natuurlijk keek ik vroeger ook wel eens tv, maar het liefst ging ik naar buiten om in bomen te klimmen of hutten te bouwen. Of om gewoon het bos in te gaan om te kijken wat voor dingen je allemaal kon vinden. Het leukst waren de dagen waarop je een uilenbal vond, of de uitwerpselen van een vos. Hoewel het misschien iets smerigs had, was het ook magisch. Datzelfde kan ik niet zeggen van die pixeldoos.
Toch moet er iets zijn met die tv. Die mensen wezen er niet zomaar naar en bij elk volgend huis wijzen de mensen nu ook naar de tv. Ik wil er het liefst niks mee te maken hebben en begin iets sneller te wandelen. Ik kom op het pleintje, vlakbij het huis van mijn ouders. Normaal is hier altijd wel iets te doen, maar vandaag is het uitgestorven. Het enige wat in het oog springt, zijn de reclamezuilen. Ze hangen vol met dezelfde posters – weer met de goochelaar erop. ‘Raak betoverd tijdens de tv-tovershow!’ staat in koeienletters boven zijn gezicht, met de datum van gisteren erbij. Om de een of andere reden kan ik mijn ogen maar moeilijk losweken van de poster, ook al vind ik ‘m foeilelijk. “Tv-tovershow,” mompel ik. “Zeker weer een of andere kapitalistische publiciteitsstunt.”
Ik draai me om en loop het plein af, het steegje in dat achter het huis van m’n ouders loopt. Terwijl de ogen van de goochelaar op de poster nog in m’n rug prikken, ben ik met elke stap meer opgelucht dat ik bijna bij m’n ouders ben. Ik ben graag alleen, maar na vijf dagen niemand te hebben gesproken heb ik wel behoefte aan een gesprek met normale mensen. Ik kom aan bij de poort die leidt naar de tuin van m’n ouders en ik zet m’n schouder ertegenaan om ‘m te openen. Hij heeft altijd al geklemd. Dan loop ik de tuin door ga ik door de achterdeur naar binnen. “Mam, pap, ik ben er!” roep ik. Eenmaal in de woonkamer, zie ik hen voor het raam staan. Mijn rugzak glijdt van m’n rug en valt met een plof op de grond. De tv staat aan.
ความคิดเห็น